Griekenland (sept 2017)

DE EERSTE GODEN
Aan het begin van elke mythe en elk sprookje over het ontstaan van het heelal was er altijd Chaos. Uit Chaos werden eerst Erebus (Duisternis) en Nyx (Nacht) geboren, met hun kinderen Aether (Lucht) en Hemera (Dag).
Daarna wordt Gaea (de Aarde) de basis en de zetel van waaruit alle leven ontspringt. Uranus (de Hemel) die haar omringt was in zijn oneindigheid de grootste god.

DE TITANEN
De Aarde had de regie bij het ontstaan van de wereld. Zij verenigde zich met de Hemel en zij vormden het eerste godenpaar. Uit die vereniging werden de Titanen geboren: de eerstgeborene Oceanus verenigde zich met Tethys en daaruit ontstonden de Rivieren en Oceaniden. Uit Hyperion en Theia ontstonden Helios (Zon), Selene (Maan) en Eos (Dageraad). Uit het huwelijk van Coeüs met Phoebe werden Leto en Asteria geboren. Crius huwde Eurybia (dochter van Aarde en Pontus (de Zee)) en zij kregen samen de kinderen Astraios, Pallas en Perseus. Iapetos huwde de Oceanide Clymene (dochter van Oceanus en Tethys) en zij schonken het leven aan Atlas, Menoetius, Prometheus en Epimetheus.
Tenslotte nog Cronus en Rea, de relatie waaruit de toekomstige wereldheersers geboren zouden worden. In den beginne waren Hemel en Aarde één, maar later gingen zij uiteen.

Cronus en Rea
Cronus behoort tot de eerste generatie goden, hij was de enige die Gaea hielp in haar wraak op zijn vader Uranus. Nadat hij Uranus verminkt had door zijn geslachtsdelen te amputeren, nam hij diens plaats in en gooide zijn eerder door hun vader gevangen gehouden broers en zusters, de honderdarmige reuzen en de Cyclopen, in de duistere Tartaros. Later huwde hij zijn zuster Rea, maar hij wilde dat geen enkele van de uit dat huwelijk geboren kinderen in leven bleef: zijn ouders hadden hem voorspeld dat één van die kinderen hem zijn heerschappij zou ontnemen. Zodra de kinderen geboren werden verslond hij ze met huid en haar. Hij had achtereenvolgens al Hestia, Demeter, Hera, Hades en Poseidon opgegeten. Toen Rea daarna zwanger werd van Zeus, week zij uit naar Kreta en baarde daar in het geheim. Zij liet de baby achter onder de hoede van de oceanide Metis en aan Cronus gaf zij een in luiers gewikkelde steen die deze onmiddellijk verzwolg in de veronderstelling dat het de pasgeborene was. Zo werd Zeus gespaard.

DE TITANENSTRIJD
Zodra Zeus opgegroeid was, dwong hij Cronus alle door hem verzwolgen kinderen weer uit te spugen. Daarna lieten zij met zijn allen de honderdarmige reuzen en de cyclopen vrij en verklaarden de oorlog aan hun vader Cronus, die zijn broers, de Titanen, tot bondgenoten had. Alle goden, de oude en de nieuwe, namen deel aan deze oorlog, de vreselijke Titanenstrijd. Gedurende deze beroemde slag hadden de Titanen zich verschanst op de berg Othrys, terwijl Zeus en de zijnen de berg Olympos als uitvalsplaats hadden.
De Cyclopen gaven aan Zeus onweer en bliksem als wapen, aan Poseidon de drietand en aan Hades de mogelijkheid om onzichtbaar te worden. De drie honderdarmige reuzen hieven met hun driehonderd armen enorme rotsblokken op en slingerden die naar de Titanen. De overwinning door de Olympische goden liet niet lang op zich wachten.
En zo volgt Zeus, een nieuwe god, een vorige generatie goden op. Zeus heerste over Hemel en Aarde, Poseidon over de zee en Hades over de Onderwereld.
Voor wat betreft de Titanen, zij kozen niet allemaal partij voor Cronus. Oceanus bijvoorbeeld vocht niet aan zijn zijde, terwijl Prometheus, de zoon van Lapetus, volgens sommigen Zeus ook flink geholpen heeft. Na afloop van de Titanenstrijd werden Cronus en zijn broers geketend en in de Tartaros geworpen, bewaakt door de honderdarmige reuzen.

DE GIGANTENSTRIJD
Toen Zeus de Titanen strafte, baarde Gaea de Giganten om haar te wreken. Zij deed dit uit woede omdat enkele van haar kinderen zo zwaar gestraft waren en omdat zij vond dat de goden haar niet met de nodige eerbied behandelden. De Giganten waren reuzen, slangen vormden hun haar en hun lichamen eindigden in een drakenstaart. Hun aanblik was verschrikkelijk en zij waren onverslaanbaar. Zodra zij geboren werden, begonnen zij hun aanval op de goden van de Olympos met brandende toortsen, een regen van rotsen en brandende bomen. De bergen schudden ervan en sterren en zee vormden een ware hel. Toen begonnen de Olympische goden een nieuwe oorlog, met Zeus met zijn bliksemschichten als aanvoerder en met geschikte bondgenoten voor elke beproeving.
Dat waren Poseidon, Apollo, Hephaestus en ook nog de moerae, Dionysus met zijn gevolg en andere goden. Maar de grootste strijder was Athena, die gedurende die oorlog werd geboren: zij kwam geheel gewapend tevoorschijn uit het hoofd van haar vader Zeus. Onmiddellijk doodde ze de gigant Pallas en nam stelling aan de zijde van haar vader.
De gigantenstrijd duurde lang en zou nooit geëindigd zijn als niet gebeurd was wat door de moerae (het lot) beschreven was: er moest een sterveling meestrijden met de Olympische goden om de strijd te winnen. En zo geschiedde. Aan de zijde van de Olympiërs schaarde zich Herakles, en de één na de ander vielen de Giganten dood neer.

De dieren
Eens, in lang vervlogen tijden, toen er alleen maar onsterfelijke goden bestonden en er geen enkel sterfelijk wezen op aarde was, bedachten de onsterfelijken de wezens die de wereld zouden bevolken. Toen dat gebeurd was, gaf Zeus aan de twee zonen van de titaan Iapetos, Prometheus en Epimetheus, de opdracht de wezens op aarde te voorzien van schoonheid en kracht. Epimetheus verzocht zijn broer voor de verdeling daarvan te mogen zorgen. En zo gaf hij het ene dier schoonheid, het andere kracht, het ene maakte hij klein en snel, het andere groot en weer andere dieren werden slim.

Pandora
Hephaestus, de god van het vuur, maakte in zijn werkplaats de eerste vrouw.
Aanvankelijk was het een metalen beeld. Het was echter zo mooi, dat Zeus besloot om het beeld het leven te schenken. Toen gaven alle goden op hun beurt een geschenk: schoonheid, bevalligheid, slimheid, handigheid, overredingskracht. Hermes gaf haar echter achterbaksheid en de leugen terwijl Hera haar de nieuwsgierigheid gaf die haar geen moment met rust zou laten.
Zeus gaf Pandora als geschenk aan Epimetheus die diep onder de indruk was van haar schoonheid en haar tot zijn vrouw maakte. Als huwelijksgeschenk kregen zij een mooie doos, versierd met goud en edelstenen. Deze doos zat op slot, maar Zeus had de sleutel erbij gegeven en tegen Pandora gezegd dat als ze gelukkig wilden leven, ze de doos nimmer moesten openen.
Gedurende een zekere periode leefden Epimetheus en Pandora een kalm en gelukkig leven, tot de nieuwsgierigheid die Hera in de geest van de vrouw ingebracht had, het won: op een bepaald moment opende Pandora de doos. En in één klap kwamen daar alle tegenslagen en onheil uit die de mens maar kunnen treffen: ziektes, verbittering, pijn en alle mogelijke kwaad. Als laatste kwam er de hoop uit, in de vorm van een vogel. Dat was de boodschap van de troost voor de mensheid.

Deucalion en Pyrrha
Er brak een tijd aan dat de mensen zeer slecht werden en dat hun handelingen niets oprechts en schoons meer hadden. Het was toen dat Zeus besloot een grote zondvloed te zenden.
Om het menselijk geslacht te redden, koos hij Deucalion en Pyrrha uit, die de enige goede mensen waren. Pyrrha was de dochter van Epimetheus en Pandora. De regen die negen dagen en nachten zonder onderbreking neerviel spoelde alle steden weg. Na afloop brachten Deucalion en Pyrrha die in een ark hun toevlucht genomen hadden, offers aan Zeus om de god te danken. Vervolgens volgden zij zijn aanwijzingen op om een nieuwe mensheid te vormen.
Zij bedekten hun gezichten en begonnen stenen over hun schouder te werpen zonder om te kijken. De stenen die Deucalion wierp werden mannen en de stenen van Pyrrha vrouwen.

DE TWAALF OLYMPISCHE GODEN
De twaalf Olympische goden hadden vanaf de tijd dat zij over hemel en aarde heersten hun macht en bevoegdheden verdeeld volgens de wensen van Zeus. Hun woning was de Olympos, de hoogste berg van Griekenland, maar zij daalden regelmatig af en voegden zich tussen de mensen om hulp te bieden, te straffen en zelfs om kinderen te verwekken. De kinderen die geboren werden uit de verbintenis tussen een god en een mens worden halfgoden genoemd en zij hadden bijzondere eigenschappen. Zij verrichtten hele series heldendaden en genoten de bewondering van iedereen.
De goden aten ambrozijn en dronken nectar, een uitsluitend aan goden voorbehouden drank. Zij aanvaardden overigens wel de offers die de mensen hen brachten in de vorm van vee of landbouwproducten. Zij hielden zich aan de beloftes die ze deden, vooral als die gepaard gingen met een eed. Hun meest heilige eed was die ‘op het water van de Styx’.
Als een god zwoer bij de wateren van de Styx, de heilige bron, zou hij deze eed voor niets ter wereld breken. De Olympische goden waren bijna oppermachtig in die zin dat de macht van elk van hen ophield waar het ambtsterrein van de volgende begon. Alleen Zeus was oppermachtig. In veel zaken geleken zij op de mens. Zij hadden hun zwakheden, hun passies en dezelfde gevoelens. Zij werden kwaad, jaloers, afgunstig, zij hadden lief net als de mensen. Maar bovenal dwongen zij eerbied en respect van de mens af. De twaalf goden hadden een bijzondere plaats in het godsdienstig besef van het toenmalige Griekse volk: ‘bij de twaalf goden van Olympos’ was een heilige eed die de eerbied toonde die men voor hen had.

De twaalf Olympische goden zijn:
1. Zeus of Dias, de Oppergod, God van het hemelrijk;
Het beeld van Zeus bevond zich binnen in de Dorische tempel van Olympia, op de Griekse Peloponnesos. Het was een van de zeven klassieke wereldwonderen. Het beeld was 9 meter hoog (andere bronnen zeggen 12 meter) en stelde de Griekse oppergod voor, tronend op de Olympos. Het was een houten beeld, bekleed met goud en ivoor en met ogen van edelstenen. Het werd omstreeks 433 jaar voor onze jaartelling gemaakt door de Atheense beeldhouwer Phidias. Deze maakte eerder al het Beeld van Athena te Athene. Na de definitieve afsluiting van de ‘heidense’ Olympische Spelen werd het beeld in 425 naar de hoofdstad Constantinopel overgebracht, waar het 50 jaar later bij een paleisbrand verloren ging.
2. Hera, Godin van het huwelijk;
3. Athena, Godin van de wijsheid en de krijgskunst;
4. Poseidon, God van de zeeën;
5. Demeter, Godin van de landbouw en het graan;
6. Apollo, God van het licht, de schone kunsten en de geneeskunst;
7. Artemis, Godin van de jacht en de maan;
8. Hermes, God van de handel, boodschapper der goden;
9. Afrodite, Godin van de liefde;
10. Ares, God van de oorlog;
11. Hephaestus, God van de smeedkunst, de vulkanen en het vuur;
Hestia, Godin van het huis en de haard, verliet uiteindelijk de Olympos om plaats te maken voor…
12. Dionysos, God van de wijn.
Hades, God van de onderwereld, woont permanent in zijn eigen rijk: de Onderwereld.

DE GRIEKSE GODEN
Hm, gaat dit een uitgebreid verhaal worden? Ik moet tenslotte laten zien dat ik goed heb opgelet tijdens de college’s van Mw. Drs. Josine Kooiker. Josine, ik kopieer enige tekstdelen van je uitreikstukken, ik neem aan dat je daar geen problemen mee hebt. Overigens, de stijlbreuk is onmiskenbaar.
Toegegeven, wel een zekere overlap met het voorafgaande, maar dat lijkt me geen bezwaar voor de liefhebber.

Hesiodus
Een grote Griekse dichter, hij heette Hesiodus (ca. 750 voor onze jaartelling) vertelde over de schepping van het universum en de goden die het bestuurden. Zijn dichtwerk is waarschijnlijk een goede weergave van een scheppingsverhaal dat eeuwenlang van generatie op generatie mondeling is overgedragen. In deze mondelinge traditie bestonden verschillende versies, waarvan Hesiodus’ verhaal één van de meest bekende was.
Een belangrijke invloed op de Griekse scheppingsidee kwam uit het oosten, waar Griekse handelaren al vroeg in contact kwamen met Sumero-Babylonische verhalen over het ontstaan van het universum.

Cultus
Tempels waren de meest aangewezen plek voor de gelovige om zich direct tot de goden te richten. Dit gebeurde meestal door offergaven, of door smeekbeden in de vorm van votiefbeeldjes en soms door het schenken van beelden of reliëfs. Op zo’n reliëf stonden dan vaak dankzeggingen aan de god, bijvoorbeeld voor een behouden thuiskomst na een lange reis. Sommige goden hadden speciale cultusplaatsen, waar zij tijdens een festival of spelen werden geëerd. De beroemdste spelen werden om de vier jaar georganiseerd in Olympia ter ere van Zeus. Alle Griekse stadstaten stuurden hun beste sporters om te strijden om de eer. Behalve aan sport werd er tijdens de spelen aan zang en dichtkunst gedaan en de bezoekers konden de toneelstukken van de grote dichters bekijken. Gedurende de spelen werden eventuele militaire conflicten gestaakt om zo de reizigers een vrije doortocht te bieden. Ook in Athene werden iedere vier jaar spelen gehouden.
Bij deze spelen, de panathenaia, ter ere van de godin Athene, kon de winnaar wel een prijs verwachten. Dit was een grote amfoor gevuld met zeer kostbare olijfolie. Eén van deze amforen is in het Allard Pierson Museum te zien.

De voor-Olympische geschiedenis
Hesiodus vertelt dat de vier oer-goden uit zichzelf ontstonden: Chaos, Gaia, Tartaros en Eros. Gaia, de godin van de aarde, schiep uit zichzelf de hemelgod Ouranos, met wie zij zich later zou verenigen. Uit dit huwelijk kwamen de twaalf Titanen voort.
Ouranos, echter, omdat hij vreesde dat zijn gezag door zijn kinderen omver zou worden geworpen, sloot zijn nageslacht op in de baarmoeder van zijn echtgenote. Hier zouden zij gedoemd zijn te blijven, ware het niet dat Gaia, uit woede om de onredelijkheid van haar man, een plan smeedde om hem van zijn goddelijke troon te stoten. Zij plaatste haar jongste zoon Kronos in een hinderlaag en toen Ouranos bij zijn vrouw kwam om de liefde met haar te bedrijven, sprong de jonge Titaan naar voren om zijn vader te ontmannen. Hesiodus vermeldt verder dat het geslacht van de hemelgod in zee viel. Uit het schuim dat dit veroorzaakte, werd een nieuwe godheid geboren, Aphrodite, de godin van de liefde.
Nu Kronos de macht over het universum van zijn vader had overgenomen, huwde hij zijn zuster Rhea, die hem zes kinderen schonk. Maar, omdat Gaia haar zoon had voorspeld dat hij hetzelfde lot als zijn vader zou ondergaan – namelijk om door zijn jongst geborene van de troon zou worden gezet – verscheurde hij zijn kinderen en verorberde hen!
Toen Rhea in verwachting was van haar zesde kind, wendde zij zich in wanhoop tot haar ouders, Gaia en Ouranos, en smeekte hen het kind te beschermen en de vader te straffen. Zij raadde haar aan, toen Rhea de grote god Zeus baarde, hem op Kreta te verstoppen. Tegen de tijd dat Kronos zijn jongste zoon wilde zien, bracht zij hem, in plaats van het kind, een steen, gewikkeld in babykleren. De god, die niet goed oplette, nam de rots-in-baby-kleren aan en schrokte hem naar binnen.
Zonder dat Kronos iets vermoedde groeide Zeus op. Hij werd goed verzorgd bij de bergnimfen, waar een goddelijke geit hem zoogde en de bijen hem honing brachten.
Toen Zeus volwassen was, ging hij naar zijn vader en dwong hem zijn broers en zusters uit te braken. Er ontbrandde een verschrikkelijke strijd tussen vader en zoon, waarbij Kronos het onderspit moest delven en Zeus zijn positie innam.

De jongere Olympiërs
(Tussen haakjes staan de corresponderende Romeinse namen). 

Athene (Minerva)
Zeus vrat de oergodin Metis op en dacht zo zich het vrouwelijke vernuft eigen te kunnen maken en het aan zijn gezag te onderwerpen. Hierdoor is hij in staat om uit zijn brein, Athene, de godin van de wijsheid en de overwinning te scheppen. Zij draagt de krijgshelm en de zogeheten Aegis, een schild van geitenhuid, versierd met een Gorgonenkop, die ze cadeau kreeg van de held Perseus.

Aphrodite (Venus)
Deze godin is de personificatie van de menselijke sexualiteit en de perfectie van al het vrouwelijke. Dochter van Zeus en Dione, geboren uit het schuim van de zee.
In de Griekse beeldhouwkunst (vanaf de 4e eeuw voor onze jaartelling) is zij de enige godin die naakt wordt uitgebeeld. Aphrodite wordt vaak begeleid door haar zoon Eros (Cupido), sterker dan alle goden, wegens zijn allesoverheersende liefdespijlen!

Apollo (Apollo)
Phoebos (de stralende) Apollo en zijn tweelingzusje Artemis zijn kinderen van Zeus en Leto, de dochter van de Titanen Coeus en Phoebe. Apollo is de god van het rationele denken, maar ook een ziener. Om de toekomst aan de mensen te tonen richt hij in Delphi het meest geraadpleegde orakel van Griekenland op. Daar geeft de Pythia, zijn zieneres, haar toekomstvisioenen, door middel van cryptische verzen aan de mensen.
De muzikale god Apollo wordt vaak afgebeeld met zijn lier. Met zijn pijl en boog verspreidt Apollo verschrikkelijke ziektes en zaait zo dood en verderf. Zijn zoon de dokter Asklepios daarentegen is de patroon van de geneeskunst.

Artemis (Diana)
Apollo’s tweelingzusje Artemis is de beschermgodin van de wilde dieren en de jacht en bewaakt zorgvuldig haar maagdelijkheid. Als de ongelukkige jager Aktaion haar per ongeluk ziet baden, verandert zij hem in een hert, waarop zijn honden hem verscheuren. Net als haar broer draagt zij pijl en boog. In Klein Azië werd zij geassocieerd met vruchtbaarheidsgodinnen uit het Nabije Oosten; haar tempel in Ephesos was één van de zeven wereldwonderen. Zij werd ook wel geïdentificeerd met de maan.

Ares (Mars)
Deze god van de oorlog is een van de twee zonen van het goddelijke koningspaar Zeus en Hera. Zijn ongecontroleerde uitspattingen van geweld en wreedheid staan in contrast met de bedachtzame manier waarop Athene de overwinning in de strijd verkrijgt. Dit maakte hem tot meest gehate van de goden. Wel getrouwd met de mooiste vrouw: Aphrodite.

Hermes (Mercurius)
De belangrijkste taak van Hermes is om als bode de opdrachten van Zeus naar de mensen te brengen. Hij is de beschermer van reizigers en handelaren. Hij is ook de gids die de dode zielen naar de onderwereld leidt. Vaak wordt Hermes afgebeeld met gevleugelde schoenen en de caduceus (een staf met slangen en vleugels).

Hephaistos (Vulcanus)
Als smid van de goden is Hephaistos verantwoordelijk voor het vervaardigen van de bliksemschichten van Zeus. Hij werd door Hera eigenhandig geschapen en is dus eigenlijk een onechte zoon van Zeus. Zeus zou hem in een vlaag van razernij van de Olympos hebben gegooid waardoor hij mank is geraakt.

Dionysos (Bacchus)
Dionysos is de god van de wijn en irrationele extase, maar ook de beschermer van de tragedie. Hij wordt vergezeld door satyrs en maenaden, dat zijn mannen en vrouwen die in extatische vervoering verkeren.

De oudere Olympiërs
Nadat Zeus zijn vaders plaats had ingenomen, deelde hij, uit dankbaarheid voor hun hulp in de strijd, de troon met zijn broers. Poseidon kreeg de macht over de zeeën, terwijl hij Hades de zeggenschap over de onderwereld gaf. Zelf behield hij als zetel van zijn heerschappij de hemeltroon. Vanaf de top van de hoge berg Olympos bestuurde hij de wereld. Hij werd bijgestaan door zijn oudste zuster Hera, tevens zijn echtgenote, zijn twee andere zusters, Hestia en Demeter, en zijn goddelijke kinderen die hij bij diverse moeders had verwekt.

Zeus (Jupiter)
Als koning van de hemel treedt Zeus op als wetgever van de goden en mensen.
Op afbeeldingen wordt hij vaak vergezeld door de adelaar. Als hemelgod is hij ook verantwoordelijk voor donder en bliksem. De bliksemschicht is dan ook een van zijn attributen. Hoewel Zeus’ positie als ethisch handelende en rechtvaardige wetgever door goden en mensen wordt erkend, laat de god zich keer op keer verleiden tot buitenechtelijke avontuurtjes. Dit leidt tot komische taferelen omdat zijn jaloerse echtgenote Hera hem scherp in de gaten houdt. Een van zijn buitenechtelijke kinderen is onder andere de halfgod Herakles.

Poseidon (Neptunus)
Evenals de wateren waarover hij regeert is Poseidon weerbarstig, gevaarlijk en onvoorspelbaar. De matroos die de zeeën bevaart, behoort de god met waardige offers gunstig te stemmen als hij zijn plaats van bestemming ongedeerd wil bereiken.
Als god van de zee wordt Poseidon desalniettemin geassocieerd met landdieren zoals de stier en het paard, dieren die de mannelijke viriliteit belichamen. Ook is hij de veroorzaker van aardbevingen.

Hades (Pluto)
Hades wordt alom gevreesd en gerespecteerd als de koning van de onderwereld.
Zwaar verliefd op Persephone, de dochter van Demeter, scheurt hij de aarde open om haar te schaken.

Hera (Juno)
De gemalin van Zeus wordt door haar huwelijk gezien als de godin van de echtelijke verbintenis, huwelijkse trouw, en familie-aangelegenheden. Samen hebben ze twee zonen: Ares, de god van de oorlog en Hephaistos, de god van de smeden, die het vuur weet te temperen.
Als belichaming van de huwelijkse trouw reageert de jaloerse godin bijzonder heftig wanneer Zeus weer eens een slippertje maakt. Io – die door de oppergod werd begeerd; verandert hij in een koe, om haar voor zijn echtgenote verborgen te houden – wordt door Hera onder permanente bewaking van de honderd-ogige Argus gesteld. (Hera’s favoriete dier is trouwens de pauw, omdat diens staart de ogen van Argus zou bezitten).
Herakles, een buitenechtelijk kind van Zeus, maakt zij het leven zuur,  door hem zijn voorbeschikte koningschap af te nemen en hem in dienst te stellen van de laffe Eurystheus.

Demeter (Ceres)
Al vroeg wordt zij vereerd als godin van het graan en in meer algemene zin is zij verantwoordelijk voor alles wat groeit en bloeit. Zeus besluit dat haar dochter Persephone de helft van het jaar door moet brengen in de onderwereld als echtgenote van Hades die het meisje had geschaakt. Gedurende die periode treurt Demeter, groeit er niets en is het winter op aarde.

Algemene karakteristiek van de Griekse religie
De Griekse religie was pluriform: elke Griekse gemeenschap had in zekere zin haar eigen religie. Maar tussen al deze religies zijn dusdanig veel overeenkomsten te vinden, dat we wel van de Griekse religie, in het enkelvoud, mogen spreken. De belangrijkste algemene kenmerken passeren hier de revue.
De Griekse religie was een polytheïstische religie, met overwegend antropomorfe, onsterfelijke goden: de bekende ‘grote’ goden als Zeus, Athena of Apollo, vele ‘kleinere’ goden en heroën (‘halfgoden’, vergoddelijkte stervelingen, veelal uit een mythisch verleden). Verder was er een keur aan andere bovennatuurlijke wezens: de Griek leefde in een zeer vol universum. Het pantheon was ook niet afgesloten: er konden altijd nieuwe goden worden toegelaten.
Een openbaring, een heilige tekst als bijbel of koran, ontbrak; de beide epen van Homerus, de Ilias en de Odyssee, waren wel centrale teksten die elke Griek kende, maar geen heilige teksten. Voor de mythologie, die een gemeenschappelijk corpus van verhalen leverde, geldt hetzelfde. Er was dus geen orthodoxie, geen ‘rechte leer’. Dit alles resulteerde in een flexibel en tolerant, maar tevens nogal diffuus geloof, waarbij de gelovige bijvoorbeeld vaak niet wist tot welke god hij zich moest richten. Van de goden was er namelijk niet één altijd, onder iedere omstandigheid, de voornaamste of machtigste, ook niet op een specifiek terrein. Om op dit soort nijpende vragen antwoord te krijgen, raadpleegden zowel staten als individuen priesters, zieners, ‘wondermannen’ en bovenal orakels. Toch kent de Griekse religie nauwelijks een ‘priesterkaste’ – in de zin van een specifieke groep, in het bezit van een bijzondere opleiding, kennis, roeping of wijding – die religieuze functies voor zich monopoliseert. Een Griekse priester of priesteres werd in veel gevallen door verkiezing of loting aangewezen voor de periode van één jaar of voor de duur van een bepaalde religieuze cyclus.
Niet alleen geloof, ook cultushandelingen, rituelen waren een belangrijk onderdeel van het religieuze leven. Het handelen binnen de Griekse religie was meestal opgebouwd uit een aantal standaardelementen in wisselende combinaties, onderdelen van een vast repertoire. Centraal stond het offer. Bij bloedige offers werd een dier geofferd, meestal een warmbloedige viervoeter als rund, schaap, geit of varken, maar ook wel gevogelte. Dit met veel ritueel omgeven offeren vond veelal plaats bij een altaar in de openlucht. Het geofferde dier werd soms geheel verbrand, maar meestal alleen de schenkelstukken; de rest van het karkas werd toebereid en ter plekke opgegeten of door de aanwezigen meegenomen. Niet-bloedige offers betroffen het verbranden of deponeren van eetbare waar, het plengen van wijn, melk, olijfolie of reukstoffen, het branden van wierook, enzovoort. Men bood de god van het beste dat men te geven had, uit dankbaarheid of om de god te eren, maar vaak volgens het principe van de reciprociteit: do ut des, ik geef opdat gij geeft. Eventueel verzocht men de godheid met geven te beginnen: men beloofde een offer te zullen brengen of een zogenaamde wijgave aan een bepaald heiligdom te doen toekomen, mits dit of dat zou gebeuren. Een wijgave kon bestaan uit grond, slaven, vee, geld of voorwerpen als wapens, textiel of sieraden; vaak betrof het kunstvoorwerpen, van zeer simpel tot zeer kostbaar.
Bij het offer behoorde het gebed tot de godheid, gesproken of gezongen als hymne. Bijzondere wijzen van zeggen en van bewegen, zoals het lied, de recitatie of de dans, vormen over de hele wereld een wezenskenmerk van ritueel: dergelijke communicatiemiddelen bezitten kennelijk een buitengewone zeggingskracht. Ook in de Griekse culten was een grote plaats ingeruimd voor muziek, met name gezongen poëzie, en dans, in het kader van de processies (optochten van wisselende omvang met rituele objecten, offerdieren en andere offergaven), of als op zichzelf staande onderdelen.
Niet zelden betreft het dan een wedstrijd tussen verschillende groepen uitvoerenden, want wanneer de Grieken ergens een agoon, een wedstrijd, van konden maken, lieten zij dat niet achterwege. Spelen en competities van velerlei aard vormden een vast onderdeel van verscheidene van de omvangrijkere religieuze festiviteiten, niet alleen wedstrijden tussen koren (groepen zangers-dansers), maar ook tussen individuele voordrachtskunstenaars en musici, tussen toneelschrijvers en tussen atleten. Een wapendans, een toneelvoorstelling en een hardloop- of worstelwedstrijd waren voor de goden, maar natuurlijk ook voor de mensen: de ‘voorstellingen’ in het kader van religieuze feesten, van de panhelleense Olympische Spelen bij het Zeusheiligdom in Olympia tot en met een dorpsfestijn, trokken veel publiek. Veel publiek is een goede zaak, voor de goden en voor het heiligdom, de woonplaats of de polis, zowel wat betreft de roem als wat betreft de negotie.
Voornoemde rituelen speelden zich af in heiligdommen en/of tempels. Een tempel is zeker geen kerk, synagoge of moskee: de Griekse religie kende geen gebedshuizen. Er kwamen geen congregaties bijeen en er werden geen ‘diensten’ gehouden: de tempel is de woning van de godheid, waar een individu eventueel kon gaan bidden, maar het religieuze leven speelde zich elders af, bijvoorbeeld rond een altaar op het tempelterrein, op het marktplein, in een heilig bos of rond een heilige bron. Laten we even stilstaan bij de aanblik die tempelterreinen boden. De gebouwen waren vaak geheel of gedeeltelijk beschilderd in de primaire kleuren, de beelden in realistische tinten. Aan de tempels hingen schilden, naamplaten, takken, kransen, de heiligdommen stonden vol met wijgeschenken, zitbanken, inscripties en altaren. Het beeld van fraai wit marmer tegen een strakblauwe lucht kan men beter uit het hoofd zetten.

Religieuze feesten
Het collectieve aspect van de religie komt het beste tot uitdrukking in de kalendergebonden feestdagen. Bij wijze van illustratief voorbeeld zal hier kort worden ingegaan op de belangrijkste Atheense festiviteiten, waarbij men niet moet vergeten dat dit soort feesten voor de hele polis natuurlijk ook bescheiden pendanten vond in de lokale feesten van het boerendorp, bijvoorbeeld voor de lokale heros. De Panathènaia waren een volksfeest, elk jaar gevierd in de eerste maand, maar eens in de vier jaar in bijzonder grootse stijl, de zogenaamde Grote Panathènaia. In het feest werd de eenheid van de polis onder haar schutsgodin Athena benadrukt: alle burgers, en tot op zekere hoogte ook niet-burgers, konden hieraan deelnemen. Zo was er een grote processie naar de Akropolis, waarin iedereen een plaatsje had: man en vrouw, jong en oud, burger en niet-burger, vrij, vrijgelaten en onvrij, adel en ‘gewoon’. Aan de processie werd ook deelgenomen door gezanten uit Atheense koloniën en, ten tijde van het imperium, uit vazalstaten. Rond de processie en de offers, de kern van het feest, werd een reeks van competities en spelen afgewerkt, van dans via atletiek tot en met een scheepsrace bij Piraeus. Deelnemers aan deze spelen, die openstonden voor alle Grieken, streden niet alleen om de eer die bij een overwinning toeviel aan henzelf en hun vaderstad, maar bewezen ook eer aan de godin Athena en de uitzonderlijke polis die haar bescherming genoot. Deze plechtigheden waren én vervulling van religieuze plichten én huldiging van Atheens burgerschap én een duidelijke boodschap aan de buitenwereld.
In de negende maand vonden de Dionysia plaats, een feest voor de god Dionysos, de god van de wijn, de roes en extase. Extase impliceert meer dan uitgelaten vreugde of dronkenschap: extase is nauw verwant aan de roes van het seksueel verkeer en Dionysos is ook de god van de geslachtsdrift en voortplanting van dier en mens, en van de levenskracht van alle levende wezens; extase heeft duistere kanten, betekent verlies van zelfbeheersing, waanzin, en Dionysos is bijgevolg tevens de god van wanorde, destructie en dood, ook onderdelen van het leven. De verering van Dionysos kende orgiastische culten waarin deze aspecten terugkomen. De Dionysia waren een grootschalig feest, met alle inmiddels bekende onderdelen: een grote processie, offers, zang en dans. Voor ons zijn van bijzonder belang de theateropvoeringen in de context van het feest: hier ligt de oorsprong van het Europese drama. Hoe de tragedie, komedie en het zogenaamde satyrspel, een korte klucht met traditioneel Dionysische inhoud, genoemd naar het bijbehorende koor van satyrs, zijn ontstaan en waarom deze nu precies in de vorm van een agoon, een wedstrijd, in de Dionysoscultus een plaats hebben gevonden, is overigens zeer omstreden.
In het theater van Dionysos aan de zuidhelling van de Akropolis vonden elk jaar vier drama-dagen plaats: de eerste dag werden vijf komedies van de hand van vijf auteurs opgevoerd, de volgende drie dagen telkens een tetralogie (drie tragedies en een satyrspel), iedere tetralogie door één auteur. Eén komedie en één tetralogie werden door een jury aangewezen als de winnende stukken. Niet alleen de toneelschrijvers, die dichter, componist, choreograaf en regisseur in één waren, traden tegen elkaar in het strijdperk, maar ook de uitvoerenden en de ‘sponsors’, de choregie-betalers (de choregie, het bekostigen van een drama-uitvoering, was één van de liturgieën). Uitvoerenden waren professionele acteurs en een zogenaamd ‘koor’, dat in de 5e en vroege 4e eeuw bestond uit amateur zangers-dansers, en wel Atheense burgers. In de 5e eeuw voor onze jaartelling werden in Athene geen stukken opnieuw opgevoerd: dat betekent dat elk jaar zeventien premières werden vertoond. Slechts een gering aantal daarvan is in complete staat overgeleverd: tragedies van Aischylos, Sofokles en Euripides en komedies van Aristofanes, vierenveertig stukken van de meer dan duizend die in de 5e eeuw geproduceerd moeten zijn.
De polis organiseerde dus kundig geregisseerde shows om goden en mensen genoegen te verschaffen en om burger en vreemdeling onder de indruk te brengen. De normale orde werd op een beeldende wijze voor ogen gevoerd: de waarden van de polis werden benadrukt, macht, kracht, roem en rijkdom werden aan de eigen burgers en aan de buitenwereld getoond. Maar er waren ook feesten waarbij de normale orde juist doorbroken werd, waarbij de dingen op hun kop werden gezet: zo mochten slaven en vrouwen in de loop van het jaar bij enkele rituele gelegenheden eventjes het normale rollenpatroon doorbreken. Een dergelijk ‘carnaval’ laat de stoom van de ketel, maar is tevens een bevestiging van de normale orde: de korte momenten dat slaven of vrouwen zich abnormaal gedragen, dienen om te benadrukken hoe het, wanneer het feest eindigt en er niet langer een religieuze sanctie voor dit afwijkend gedrag bestaat, niet moet.

Rites de passage en de dood
Vanzelfsprekend is er ook een veelheid van religieuze handelingen die niet, zoals een gemeenschapsfeest, kalendergebonden zijn. Deze zijn verbonden met bijzondere gelegenheden, ‘overgangen van de ene status naar de andere’, zoals geboorte, volwassenwording, huwelijk, sterven, toetreding tot deze of gene groep en andere kritieke momenten binnen het leven van individu of gemeenschap: ziekte en genezing, zwangerschap en baren, het aangaan van een grote (zee)reis, het vertrek op veldtocht, het leveren van een veldslag, enzovoort, Dit soort momenten vraagt om een rituele bevestiging; antropologen spreken van ‘rites de passage’.
De ultieme ‘passage’ is de dood. Ondanks de inspanningen van artsen, ‘medicijnmannen’, wijze oude vrouwtjes en tempelpersoneel bleken veel kwalen ongeneeslijk.
Sommige groepen waren zeer kwetsbaar, met name pasgeboren en jonge kinderen en vrouwen in het kraambed. Het dode lichaam werd begraven of gecremeerd; de as werd bijgezet. In het 5e- en 4e- eeuwse Griekenland was dit naar keus van de nabestaanden.
In ieder geval had iedereen de wens dat zijn lichaam of as op de juiste manier werd behandeld en een laatste rustplaats vond in de geboortegrond bij de voorvaderen.
Een algemeen geldige orthodoxie inzake een leven na de dood bestond niet: maar in ieder geval was men van mening dat iemand die niet met de voorgeschreven riten werd begraven of gecremeerd en wiens graf niet werd bijgehouden, geen rust kon vinden. Bovendien waren de graven van de voorvaderen symbool voor de eenheid van de gemeenschap. Indien men het kon betalen, liet men een grafsteen of zelfs een meer substantieel monument plaatsen, voorzien van een inscriptie waarin de dode en diens kwaliteiten werden gememoreerd. Levend blijven in de herinnering was een voornaam punt: glorie, roem of een goede faam zijn belangrijk bij het leven, maar zeker ook na de dood.
De dood mag een vertrouwde bezoeker geweest zijn, het was zeker geen genode gast: de dood is gevaarlijk en beangstigend en het dode lichaam werd gezien als een bron van rituele verontreiniging. Begrafenis of bijzetting geschiedde buiten de muren van de stad op begraafplaatsen of in familiegraven gelegen op het familiegoed. Zoals zojuist al opgemerkt, hebben de Grieken nooit een duidelijke en algemeen aanvaarde visie op een eventueel leven na de dood ontwikkeld. Belangrijk zijn op dit punt de mysteriën, een geheime cultus waarin de gelovige werd ingewijd, bijvoorbeeld de Mysteriën van Eleusis. Eleusis is het nabij Athene gelegen heiligdom van Demeter en Korè, twee godinnen die oorspronkelijk in nauw verband met de cyclus van de akkerbouw staan. De aantrekkelijkheid van een inwijding, die een goed bewaard geheim is gebleven, lijkt te hebben gelegen in de geboden hiernamaals-verwachting. Wij vinden de idee dat de dode ‘leeft’ in het graf, voorstellingen van een somber onderaards schimmenrijk, van de Elyzeese Velden of de Eilanden der Gelukzaligen aan het einde van de wereld. Allengs ontstond ook de gedachte van zegen in een hiernamaals voor de één en straf voor de ander. Maar nooit heeft men zich in de Oudheid een duidelijk en eenduidig beeld gevormd.

Alledaagse religie en magie
Naast de ‘rites de passage’ waren er vanzelfsprekend ook religieuze handelingen die ‘dagelijks werk’ waren. Zo begon bijvoorbeeld elke maaltijd met een plengoffer of klein brandoffer in de eigen haard, als centrum van huis en oikos gepersonifieerd als een godin, Hestia (overigens had ook de polis een Hestia). Het is op deze terreinen dat uitingen van persoonlijke religiositeit te verwachten zijn. De grens tussen religie en magie is hier een zeer vloeiende: het afweren van het ‘boze oog’ bijvoorbeeld geschiedde niet alleen door een beroep op de goden, maar vooral ook door middel van amuletten, spreuken en bezweringen. Het ‘boze oog’ was de afgunstige blik van de ander die personen en bezittingen kon schaden of vernietigen. Naast dit soort magie uit zelfbescherming bestaat er ook zogenaamde ‘schademagie’: hierbij gaat het er niet om boze krachten af te weren, maar deze juist op te roepen en wel ten koste van een ander. Van zogenaamde vloektabletten of defixiones, loden plaatjes met de naam van een vervloekte, al dan niet met toelichtende tekst, opgerold en doorboord met een spijker gedeponeerd in een graf, zijn er vele teruggevonden. Ze geven een heel bijzondere kijk op het geestesleven van de antieke mens, vaak lieden van eenvoudige komaf die verder weinig sporen in de bronnen hebben nagelaten. De filosoof Plato mag dan spoken-geloof en toverij afwijzen, het lijkt zeer aannemelijk dat de meeste van zijn mede-Atheners zeer ‘bijgelovig’ waren. En aan het bestaan van goddelijke wezens en daimones, ‘geesten’, werd ook door Plato niet getwijfeld.