Maandag 15 maart 2010
Santiago de Cuba
Om kwart voor acht gaan we ontbijten en om negen uur gaan we met de bus naar de stad. Onder leiding van Gladys maken een kleine rondwandeling. We beginnen op het Parque Céspedes. Ik meen dat dit een overheidsgebouw is, het stadhuis wellicht. Pal voor dit gebouw komen met enige regelmaat vrachtauto’s voorrijden ingericht voor personenvervoer. Ik hoor van Gladys dat deze bezigheid lucratiever is dan het vervoeren van goederen. Tja, ik vind het net beestenwagens. Maar ja, zoals bekend: slecht zitten is beter dan goed lopen. Aan de andere kant van het plein staat de Catedral de Santa Ifigenia. Op de gevel staat dit bord dat dateert uit 1522, maar de kerk is grotendeels gebouwd in de 20e eeuw.
Ik maak nog een foto van één van de torens en van de engel op het dak. Volgens mij ben ik vergeten om een overzichtsfoto te maken. Zijn we eigenlijk in de kathedraal geweest? Dit is het Museo Bacardí, in 1899 gesticht door Emilio Bacardí, de eerste burgemeester van Santiago. Hij is bekender vanwege zijn Bacardí distilleerderij. Tegenover het Museo Bacardí staat het Provinciehuis. Ondertussen zijn we weer terug op het Parque Céspedes. Dit is de Casa de Velázquez en gebouwd tussen 1516 en 1530. Daarmee is dit het oudste gebouw op Cuba, hoewel dit wordt betwist. Momenteel is hier het Museo de Arte Colonial gevestigd. Dit museum gaat Gladys met de groep bezoeken. Aangezien wij dit al hebben gezien, spreken we af dat we elkaar om 11.15 uur ontmoeten op het Parque Céspedes. We gaan eerst een espresso drinken bij ons oude hotel op het Parque Céspedes: Casa Granda. Jammer dat we deze reis de nacht niet in dit hotel doorbrengen. Het heeft toch wel wat om ’s avonds door Santiago te lopen. Nu doen we dat door de stad lopen meteen. Een schoenpoetser in actie. Dit is de nieuwe trend om wat (bij) te verdienen: verkoop van koek (en sopie?) vanuit de deuropening. Dit zijn ook manieren om iets (bij) te verdienen. Onder Castro waren mobieltjes op Cuba verboden. Raúl heeft er geen problemen mee, maar ja, waar moet de gemiddelde Cubaan het geld vandaan halen om een mobiel aan te schaffen? Dit zie je dus veel: openbare telefooncellen. Ach, daar is toch eigenlijk niets mis mee. Waarom moeten wij altijd en overal bereikbaar zijn? Dit gebouw staat in de ‘steigers’. Is dit geen Chevrolet? Er zit een ‘zwaan’ op de motorkap. Nog een Oldtimer. Uiteraard rijden deze auto’s ‘taxi’. Dit meisje zet haar helm op alvorens in het zijspan te stappen. Deze man wast zijn auto. Dit meisje maakt haar huiswerk, ze heeft waarschijnlijk een tussenuur. Ze schreef met een afgekloven potlood, niet om aan te zien. We geven haar onze laatste pen, die ze dankbaar aanneemt. Overigens, het potloodje is net zichtbaar in haar schrift. Na een minuut of vijf is ze uitgeschreven en krijgen we onze pen terug. Als we haar uitleggen dat ze de pen mag houden, glimlacht ze verlegen, maar staat erop om de pen terug te geven. Tja, ook hier moet er nog wel wat gebeuren. Het pleisterwerk oogt enigszins gehavend. Links van het ‘raam’ is een sleuf gehakt om de rode leiding weg te werken.Dit soort gaten zie je overal op straat. Als het donker is – eigenlijk ook bij daglicht – moet je goed uitkijken. Ik heb geen idee wat dit is. Deze mevrouw veegt de straat, ze is nog aardig vlot gekleed. Dit is een toeriste – neem ik aan – omdat ze een reisgids onder de arm geklemd heeft en foto’s maakt. Dit is een agent, let op, met deze lui valt niet te spotten. Deze meisjes zijn vlot gekleed. Van Gladys hebben we gehoord dat een Cubaan het belangrijk vind om goed gekleed te gaan. Daar steken ze veel tijd en geld in. Verder sturen familieleden uit de VS en Spanje het nodige op. Weer een meisje met een tussenuur. Haar blauwe uniform verraadt haar, ze zit op een internaat. Kinderwagens zie je niet veel en zo ja, dan zijn het aftandse modellen. Tja, met de gaten in de straten en het gelift met vrachtwagens is een kinderwagen ook onpraktisch. Dus draag je je kind op de arm. Ook dit – slapende – kind wordt door een wel erg jonge moeder gedragen. Helaas, de tijd zit erop, hoewel ik nog lang niet was uitgekeken in Santiago. We moeten de bus in en rijden naar de Moncada-kazerne. Hier zou ik op terugkomen, bij deze.
Op de vroege ochtend van 26 juli 1953 leidde Castro de aanval met ruim 100 rebellen op de Moncada-kazerne. Door diverse oorzaken mislukte de aanval. Hoeveel rebellen zijn in het vuurgevecht gesneuveld? De berichten spreken elkaar tegen. In elk geval zijn er tientallen rebellen gevangen genomen. Een aantal van hen is doodgemarteld. Castro en enkele anderen weten te ontsnappen, maar worden later toch gevangen genomen.
Castro wordt in een proces veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, maar wordt na twee jaar – als gevolg van een algemene amnestie – vrijgelaten. Castro gaat in ballingschap naar Mexico en ontmoet daar Che Guevara. In Mexico wordt de ‘invasie’ op Cuba voorbereid, die op 2 december 1956 haar beslag zal krijgen.
Hier staan we dan voor de Moncada-kazerne. De kogelgaten zien er ‘nep’ uit, en dat zijn ze ook. OK, daar gaat het niet om, op deze locatie is feitelijk op 26 juli 1953 de revolutie begonnen. Tegen 12.00 uur rijden we naar de Cementerio Santa Ifigenia. Vlak achter de ingang staat een monument ter herinnering aan de ‘martelaren’ van 26 juli 1953. Op deze begraafplaats is onder meer José Martí bijgezet. Dit is zoals bekend de eigenlijke ‘Vader des Vaderlands’ van Cuba. Uiteraard is hier een erewacht ingesteld, die om 12.00 uur wordt afgelost. Daar wordt een hele show van gemaakt. Hier staat de oude wacht – in de houding – te wachten op de aflossing. Hier komt de nieuwe wacht aangestapt, waarbij ze de benen hoog opheffen. Het wapen balanceert daarbij op de linkerhand. Ze zijn met drie man sterk, één is namelijk de wachtcommandant. Hier is goed te zien op welke wijze het wapen met geplaatste bajonet, wordt vastgehouden. Bij de voorste man helt het wapen iets te ver naar achteren. De aflossing nadert het mausoleum van José Martí. De consignes worden overgedragen. De oude wacht is gereed om te worden afgemarcheerd. In deze sarcofaag met daaroverheen gedrapeerd de Cubaanse vlag ligt José Martí. En dit is uiteraard José Martí. Zijn standbeeld is bij elke basisschool op Cuba te zien. Hier is uiteraard een martelaar van de 26e juli begraven. Dit is het graf van de beroemde musicus Compay Segundo. Hierna rijden we naar het Plaza de Revolución. Op de plein staat het Monumento Maceo. Opvallend zijn de roestkleurige ijzeren sculpturen die machetes voorstellen. Daarmee werd toentertijd gevochten.Ook staat hier het standbeeld van Antonio Maceo op zijn steigerende paard. De man is dus in de strijd gebleven. Het plein is een druk verkeersknooppunt en er valt heel wat te zien. Sowieso een aantal borden met motiverende teksten. Ik ben het Spaans niet machtig, dus de strekking van de teksten ontgaat mij. Verder moet hier in de buurt een technische school zijn. De dames dragen bruine rokken, vandaar. Kekke gymschoenen horen er natuurlijk bij.Helaas zie ik geen kans kinderen te fotograferen in een geel/wit uniform. Zij zitten op een middelbare school.
Er moet ook een basisschool zijn, getuige deze jongetjes. Dit is een uitvalsweg, gezien de vele vrachtauto’s die als bus fungeren. Ik zie trouwens dat niet iedereen een zitplaats heeft. Bedelen is verboden, maar je ziet het toch wel. Daarna rijden we naar het heiligdom van de Virgen de la Caridad del Cobre. Vanaf een afstandje ligt het er mooi bij. Vanaf de voorkant is de basiliek niet te fotograferen en sowieso loop je de basiliek vanaf de achterkant in. Links en rechts van de ingang staan engelen, die de tekst dragen: ‘Ave Maria’. In de kapel steekt Gladys een kaarsje op. Vanuit de basiliek gaat er een trap naar het altaar waarin het beeldje staat opgesteld.Volgens de legende is het beeldje in 1608 uit zee opgevist. Het is een mestizo-Maagd, dat wil zeggen, ze is van gemengd bloed. Door de jaren heen is de Maagd aangeroepen ter bescherming van de vrijheid, om wonderen te verrichten en om troost te bieden.
In 1916 heeft de paus haar tot beschermheilige van Cuba verklaard. Ze is gekleed in een met goud bezet geel satijnen gewaad en draagt een kostbare kroon. Het is inmiddels tegen drieën en ik heb best wel trek. Lunchen doen we op een eilandje in de baai. Dat betekent eerst overvaren. Op dezelfde locatie hebben we de vorige reis ook geluncht. Echter toentertijd konden we na afloop van de lunch nog een prachtige rondwandeling maken over het eiland. Nu is daar helaas geen tijd voor, we moeten het fort El Moro nog bezichtigen. Tijdens het overvaren konden we het fort al in de verte zien liggen. Tegen vijven zijn we bij het Castillo del Moro, gebouwd in 1633. Het fort werd in 1682 verwoest door de Engelse piraat Henry Morgan en tussen 1690 en 1710 herbouwd.Binnen de muren een doolhof van trappen, ophaalbruggen, grachten en gangen. In het ‘Piratenmuseum’ hangen de portretten van de bekendste van hen. ‘Onze’ Piet Heyn hangt links boven. Na een half uurtje hebben we het wel gezien. Voor El Moro hebben we een restaurant gezien en hier drinken we de lekkerste espresso tot nu toe. Waarom hebben we hier trouwens niet geluncht? Die vaartocht (zonder wandeling) voegde weinig of niets toe en op die manier was er wat meer ‘rust’ in het programma gekomen. Om kwart voor zes stappen we weer in de bus en na een kwartiertje bereiken we ons hotel. Het warme water doet het gelukkig! Eerst maar eten. Nou ja, eten, dat is in dit hotel erg matig. De koffie staat volgens mij al de hele dag in een ketel te pruttelen en is werkelijk ondrinkbaar. Na het eten gaan we naar onze kamer, er is hier werkelijk niets te beleven. Zaten we maar in Casa Granda, dan konden we tenminste de stad in! Op de kamer aangekomen blijkt dat er nauwelijks warm water is. Ik loop maar weer eens naar de receptie om te klagen, maar dat helpt niet echt. Wat een waardeloos hotel!