Zondag 7 maart 2010
Havana
Om 05.00 uur word ik wakker. Het nu is 11.00 uur in Nederland. Ai, mijn biologische klok staat nog verkeerd. Ik val weer in slaap en word tegen achten wakker. Om half negen genieten we van een ontbijtbuffet en dat is boven verwachting. Zelfs de koffie smaakt goed.
Om half tien stappen we in onze gereedstaande koets. Nou ja, dat is eens wat anders. Tot mijn verbazing bestaat onze groep niet uit 18 personen (conform onze lijst), maar uit 29 personen. Heeft KRAS soms twee groepen samengevoegd? Een grote groep betekent dat alles (in- en uitstappen bus, koffiepauzes, uitleg door de gids, enz.) veel langer duurt.
Hier zijn Orchideetje en ik niet blij mee! Het paard maakt het verder niet uit. Ik maak nog snel twee foto’s. Het eerste gebouw zit redelijk in de verf. Dit is typisch Cuba, twee grote hotels en op de voorgrond twee verpauperde gebouwen. Na zo’n kilometertje per koets bereiken we het parkje met het standbeeld van John Lennon. De bewaker, in keurig uniform, zit al op ons te wachten. Tja, de bril van John Lennon is al een keer of wat gestolen, zodat Castro een bewaker heeft aangesteld. Gladys vertelt dat de muziek van de Beatles in eerste instantie verboden was op Cuba. Maar toen de Beatles tegen de Vietnam-oorlog ageerden (tegen de VS dus), werd Castro een Beatle-fan. Tja, de vijand van mijn vijand is mijn beste vriend. Na weer een kilometertje bereiken we de Cementerio de Colón. Het is één van de grootste begraafplaatsen ter wereld. De aanleg begon in 1860 en één van de eerste doden die er werd begraven was de ontwerper. Kijk, de ingang staat in de steigers, dat is toch een teken van vooruitgang. We moeten mettertijd maar eens kijken of de steigers verwijderd zijn. Tja, deze begraafplaats is te bizar voor woorden. Alles is hier mogelijk en er zijn kosten noch moeiten gespaard. Wat heet mooi. De meeste graven zijn prima onderhouden, een enkele oogt verpauperd. Bij de ‘omhekte’ graven is goed te zien hoe het hier toegaat. Het zijn feitelijk familiegraven, die meestal bestaan uit zes sarcofagen en een daartussen gelegen ‘verzamelgraf’.
Na twee jaar wordt het graf geruimd en worden de botten in het ‘verzamelgraf’ gedaan.
Zo is er weer ruimte voor een nieuwe dode.Het grote monument is ter herdenking van een aantal brandweermannen die tijdens het blussen van een brand gedood werden door een ontploffing. Ook is het graf van Amalia bijzonder. Zij en haar kind stierven tijdens de bevalling. Zij werd in 1901 met het kind aan haar voeten gelegd – zoals gebruikelijk – begraven. Tijdens de ruiming bleek het kind in haar armen te liggen. Tot heden komen Cubanen hier om gunsten vragen. Getuige de vele tientallen dankbetuigingen heeft dit zin. Rond elf uur drinken we koffie (of iets anders) in een restaurant tegenover de begraafplaats. Mijn blik valt op een lantaarnpaal. Tja, de bedrading voldoet hier niet aan westerse eisen. Niet vreemd dat om de haverklap de stroom uitvalt. Ach, in de hotels valt het nog mee, de hotels hebben prioriteit in de stroomvoorziening. We stappen weer in onze koetsen en rijden naar het Plein van de Revolutie. Meteen valt het enorme monument voor José Martí op. Deze man is de ‘echte’ Vader des Vaderlands van de Cubanen. Martí is in 1853 geboren en heeft feitelijk zijn hele leven in dienst gesteld in de strijd tegen de Spaanse overheersers. Hij sneuvelde op 19 mei 1895. Ik sta hier zo ongeveer in het midden van het immense plein. Het is zonder twijfel het lelijkste plein ter wereld, maar daarom heeft het ook wel wat. Vanaf het monument van Martí hield Castro toentertijd zijn fameuze toespraken. De tienduizenden toehoorders zullen zich wel hebben staan (te) verbijten, want Castro was – uit het blote hoofd – minimaal zes uur aan het woord. Als ik naar links kijk zie ik een Russisch aandoend gebouw oftewel het Ministerie van Defensie.
Als ik mij omdraai zie ik het Ministerie van Communicatie (of moet ik lezen: Spionage?) dat is gevestigd in het gebouw met de ‘communicatiemast’ er bovenop. Hé, het portret van deze mijnheer is nieuw. Dat zat er drie jaar geleden nog niet op. Wie is dat nu weer? Ik vraag het even aan Gladys en dit blijkt Camilo Cienfuegos te zijn. Fidel, Che en Camilo vormden met dit driemanschap de kern van de revolutie. Daarnaast staat het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze man ken ik uiteraard, het is Che Guevara. Hij is na de revolutie korte tijd minister geweest. OK, dwars door de stad rijden we naar ons lunchadres. Het is restaurant ‘Mina’, dat kennen we wel. De obers en de muzikanten zijn er klaar voor.In tegenstelling tot de OAD-reis zit bij KRAS nagenoeg de complete ‘voeding’ in het pakket. Het voordeel is dat het snel gaat, maar kiezen is er uiteraard niet bij.
Als voorgerecht een salade. Het hoofdgerecht stelt ‘porc’ voor. De ober die de bruine bonensaus opschept, moet nog komen. Het smaakt nog heel redelijk ook. Het toetje bestaat uit, nou ja, iets geels met een sausje. Ik laat het maar staan.Ik bestel nog een espresso (op eigen kosten), maar die blijkt al koud te zijn. We offreren nog een Pesos voor de muzikanten. Tja, die mannen (en een enkele vrouw) leven daar met de ganse familie van.
OK, tijd voor de rondwandeling. Op het Plaza de Armas staat het standbeeld van Carlos Manuel de Céspedes, president en leider van de eerste onafhankelijksoorlog in de 19e eeuw. Dit soort ‘dames’ zie je in heel oud-Havana. Ze roken dikke, zo te zien eigen gerolde, sigaren. Het is uiteraard de bedoeling de portemonnee te trekken als je een foto van ze maakt. Hoeveel zouden ze per dag ‘vangen’? Nou ja, ze onderhouden van die centjes natuurlijk weer de hele familie. Getrouwd wordt er ook. Met mijn telelens haal ik het aanstaand echtpaar mooi dichterbij. Voor de kerk van San Francisco de Asis staat uiteraard zijn standbeeld. De foto van de kerk zelf blijkt mislukt, tja. Boven de ingang de spreuk: NON EST IN TOTO SANCTIOR ORBE LOCUS. Vertaling: Er is in de hele wereld geen heiliger plaats. Even verder komen we langs ‘Hostal Los Frailes’. Momenteel is dit een chique hotel, maar zo te horen is dit vroeger een klooster geweest. Buiten staat een bronzen (?) ‘monnik’ de ingang te bewaken. Het Atrium, met al die hangplanten, ziet er goed uit. Iets verder ligt Plaza Vieja. Ik moet zeggen, drie jaar geleden zaten een aantal panden al prima in de latex, maar nu zijn ze ‘rond’. Tja, stel dat heel Havana er zo uit zou zien, dan zou er toch een heel stuk ‘charme’ verloren zijn gegaan. Door wat smalle straatjes lopen we richting Plaza de La Catedral. Onderweg passeren we een parkje. Zoals gebruikelijk ziet het er piekfijn uit, maar er wordt ook de hele dag geveegd. Er hangen hier een aantal Cubanen, die hier de zondag al koutend doorbrengen. De dame in het roze viel me op, ze is aardig aan de maat. Inmiddels staan we op de Plaza de La Catedral. Hier staat de Catedral de La Habana, die is voltooid in 1777. Jarenlang hebben in deze Catedral de vermeende stoffelijke resten van Columbus begraven gelegen. Toen Cuba in 1899 onafhankelijk werd zijn de resten overgebracht naar Spanje. Momenteel wordt aangenomen dat de resten van de zoon van Columbus zijn. Het interieur van de Catedral is sober, om niet te zeggen somber. Overigens, was het plein drie jaar geleden ook al volgebouwd met afschuwelijke zitjes? Even na drieën zijn we weer bij de haven, waar onze taxi’s gereed staan. Het zijn Amerikaanse auto’s uit de jaren vijftig, die door hun eigenaren in topconditie worden gehouden. Verder verdienen ze er hun brood mee door deze ‘sleeën’ in te zetten als taxi. Wij mogen meerijden met Nancy, ik zal de foto opsturen. Via het Capitool, waar we kort stoppen, rijden we naar ons hotel. Gladys stelt voor om rond half acht gezamenlijk te gaan eten. De bus brengt ons dan naar het centrum. Ach ja, laten we dat maar doen. Maar nu is het net half vier, wat nu? Oudere mensen zullen blij zijn met de gelegenheid om een middagdutje te doen, maar ik was liever wat langer in het centrum gebleven. Nou ja, met Orchideetje gaan we de omgeving van het hotel verkennen. We lopen eerst naar zee, naar de boulevard die de Malecón heet. Daar heel in de verte, waar die punt in zee steekt, daar is het oude centrum. Iets verder aan de Malecón staat dit ruiterstandbeeld. Het ziet er wel heftig uit. Van Gladys hoor ik later dat als het paard steigert, de ruiter in de strijd gebleven is. We draaien de stad in om met een bocht terug te lopen naar het hotel. Tja, dit is Cuba, dit is Havana. Het is allemaal even verveloos en haveloos. De was hangt aan de balkons.
Ik zie een ladder, zijn ze bezig om het balkon te stutten? De kerk ziet er nog redelijk uit. Is dit een taxistandplaats? Er staan vier taxi’s en drie ‘coco-taxi’s. Of hangen al die Cubanen hier maar een beetje rond? Als we in het hotel terug zijn, drinken we een drankje en wachten tot de bus voor komt rijden. Helaas, de naam van het restaurant is me ontschoten. Wat bestellen we?
Het wordt een salade, daarna een soepje en rundvlees met rijst en bruine bonen.
Tja, Cuba is een arm land en voor culinaire hoogstandjes moet je hier niet zijn. Ach, het smaakt heel redelijk. Tegen tienen zijn we weer in het hotel en kruipen we erin.